Food4Innovations - ir. Wouter de Heij
Food4Innovations - gesprekken over innovatie en technologie in agrifood sector.
De Stikstofknoop Ontward: Nieuwe Wetenschappelijke Inzichten Zetten Nederlands Beleidsmodel Op Ander Spoor
0:00
-7:08

De Stikstofknoop Ontward: Nieuwe Wetenschappelijke Inzichten Zetten Nederlands Beleidsmodel Op Ander Spoor

Nederland worstelt al jaren met een complexe stikstofcrisis, die heeft geleid tot verhitte discussies en grote beleidsuitdagingen. Centraal staat de vraag hoe stikstofverbindingen – met name ammoniak (NH₃) uit de landbouw – zich door de atmosfeer verspreiden en neerslaan in kwetsbare natuurgebieden. Het beleid (te) steunt zwaar op atmosferische transportmodellen zoals OPS/AERIUS om stikstofdepositie te berekenen en vergunningen te onderbouwen.

Maar een nieuwe reeks wetenschappelijke rapporten van ir. Wouter de Heij, R&D- en innovatie-expert in voedseltechnologie, zet vraagtekens bij enkele van de fundamentele aannames achter dit beleid. Op basis van nieuwe metingen, modelanalyses en literatuurstudies presenteert zijn tweede rapport, “Ammoniak boven en in Nederland: Een wetenschappelijk overzicht (deel 2)”, samen met gerelateerde artikelen op Foodlog.nl, een krachtig pleidooi voor een herziening van de wijze waarop we stikstofemissie en -depositie begrijpen en reguleren.

Twee Kernhypotheses: Lokale Depositie en Overschatte Emissies

De analyse van De Heij draait om twee centrale hypotheses:

  1. Ammoniak slaat vooral lokaal neer: In tegenstelling tot de aanname dat ammoniak zich wijd verspreidt over het landschap, wijzen metingen en modelanalyses erop dat het overgrote deel binnen enkele honderden meters van de bron neerslaat.

  2. Emissies worden overschat, depositieberekeningen zijn onnauwkeurig: Officiële emissiecijfers (zoals gerapporteerd door het NEMA) zijn volgens De Heij te hoog – vooral bij rundvee – en modellen zoals OPS berekenen de neerslag van ammoniak onvoldoende accuraat, zeker op lokaal niveau.

Deze hypotheses zijn gebaseerd op de constatering dat inzichten uit praktijkmetingen, alternatieve modellen en lokale verspreidingspatronen niet overeenkomen met beleidsaannames. Het rapport wil de ruimtelijke verdeling van ammoniak en de betrouwbaarheid van OPS/AERIUS-modeluitkomsten beter verklaren.

Modellen Uitgedaagd: Wat Zeggen de Gegevens?

Metingen en alternatieve modelbenaderingen laten zien dat de ammoniakconcentratie exponentieel afneemt met de afstand tot een stal. In het aangepaste Gauss-model van De Heij wordt de concentratie verwaarloosbaar vanaf zo’n 250 tot 500 meter afstand. Dit wordt ondersteund door veldmetingen en sensoronderzoek.

Dit staat haaks op de aannames in het OPS-model. Waar OPS berekent dat slechts 5–9% van de ammoniak binnen een straal van 500 meter neerslaat, wijzen metingen juist op aanzienlijk hogere lokale depositie. Zo toont een UvA-studie aan dat er op 15 meter afstand van een melkveestal 48,6 kg NH₄⁺-N per hectare per jaar wordt gedeponeerd, en de NH₃-concentratie daar 34,0 µg/m³ bedroeg. Dit is veel hoger dan de 8,5 kg NH₃/ha/jaar die OPS bij de stal zelf berekent.

Ook blijkt uit analyse van KringloopWijzer-data dat tot wel 25–75% van de emissie terug op eigen landbouwgrond neerslaat – met een mediaan van 50% – in plaats van de 4% die het RIVM hanteert. De Heij introduceert het begrip “ammoniak-salderingspercentage”, vergelijkbaar met het salderen van zonne-energie, waarbij hogere opname op eigen grond leidt tot minder belasting elders.

Emissiefactoren Ter Discutie

De rapporten stellen ook dat de officiële emissiefactoren uit de NEMA, met name voor melkveehouderij, te hoog zijn. Hoewel het aantal dieren redelijk nauwkeurig bekend is, wijzen praktijkmetingen en KLW-data op lagere emissies per dierplaats dan aangenomen in de modellen.

Een analyse van bijna 50 KLW-dossiers laat een gemiddelde stalemissie van 11 kg NH₃ per dier per jaar zien – lager dan de vaak aangehaalde 13–14 kg. Praktijkonderzoek van WUR rapporteert zelfs waarden tussen 8,5 en 10 kg per melkkoe. De Heij concludeert dat deze overschatting bijdraagt aan een structurele overcalculatie van emissies. Onderzoek loopt ook voor varkens en pluimvee om te zien of daar vergelijkbare overschattingen optreden.

Op basis van gecorrigeerde emissiefactoren en geactualiseerde dierenaantallen wordt de verwachte ammoniakemissie uit de veehouderij in 2025 geschat op 73 miljoen kilo – een daling van 13% ten opzichte van 2021.

Grasland als Belangrijke Stikstofsink

Een belangrijk inzicht is dat graslanden en voedergewassen (zoals maïs) een grote stikstofsink vormen. Met ruim 1,16 miljoen hectare aan grasland en voedergewassen nemen deze percelen grote hoeveelheden stikstof op via droge en natte depositie van NH₃ en NOₓ.

Op basis van KLW-data, COTAG-metingen en literatuur wordt geschat dat de totale stikstofdepositie op landbouwgrond zo’n 22 kg N per hectare per jaar bedraagt. Hierdoor slaat een aanzienlijk deel van de stikstof uit emissiebronnen dus neer op landbouwgrond zelf. Dit maakt van de melkveehouderij mogelijk de enige economische sector in Nederland die netto stikstof opneemt.

Kritiek op Modellen en Reacties

Het rapport is kritisch over het sterke vertrouwen op modellen als OPS/AERIUS, vooral op lokaal en ultra-lokaal niveau. De wetenschappelijke literatuur wijst op grote onzekerheden in deze modellen op kleine schaal – vaak meer dan 70%. Daarnaast zijn modelresultaten onder 1 mol/ha/jaar wetenschappelijk niet onderscheidend van nul, en dus niet bruikbaar voor besluitvorming op projectniveau.

De Heij ging in gesprek met het RIVM en andere experts. Hun feedback is opgenomen in het rapport. Hoewel het RIVM de dialoog waardeerde, gaf men aan dat De Heij te weinig literatuur zou hebben geraadpleegd, aannames zou missen, en de reproduceerbaarheid onvoldoende zou zijn. De Heij reageerde inhoudelijk en vroeg o.a. om onderbouwing van hogere stalemissies door RIVM. Hij erkent de complexiteit van atmosferische processen, maar benadrukt dat meerdere signalen juist wijzen op lagere emissies dan het RIVM-model veronderstelt.

Historie en Beleidsimpact

Een analyse van historische gebeurtenissen zoals de varkenspest (1997), mond-en-klauwzeer (2001) en het fosfaatreductieplan (2017) toont aan dat forse dalingen in het aantal dieren géén zichtbaar effect hadden op de gemeten ammoniakconcentratie in de atmosfeer. Dit stelt vraagtekens bij de aanname dat een afname van veestapel automatisch leidt tot meetbare dalingen in NH₃-concentraties.

Daarom voorspelt De Heij dat het effect van de huidige opkoopregelingen (Lbv en Lbv+) – bedoeld om 2,7 kiloton NH₃-emissie te reduceren – waarschijnlijk niet meetbaar zal zijn in bestaande meetnetwerken.

Implicaties voor Beleidsverandering

De bevindingen wijzen op de noodzaak van een fundamentele herziening van het Nederlandse stikstofbeleid. Als ammoniak vooral lokaal neerslaat en modellen deze lokale depositie onderschatten maar totale emissies overschatten, dan is het huidige op modellen gebaseerde vergunningenbeleid mogelijk verkeerd gericht.

De Heij pleit voor:

  • Aanpassing van modellen op basis van praktijkmetingen;

  • Fijnmaziger monitoring;

  • Gebiedsgericht beleid dat rekening houdt met lokale omstandigheden en nabijgelegen bronnen;

  • Maatwerkoplossingen, bufferzones en bedrijfsspecifieke monitoring in plaats van generieke maatregelen zoals massale opkoopregelingen;

  • Versnelling van innovatie en toepassing van bewezen technieken.

Hij stelt dat een reductie van 40-50% in ammoniakemissie mogelijk is met een andere aanpak, binnen een budget van €5,3 tot 8,4 miljard over tien jaar (2025–2035).

Door wetenschappelijke inzichten toegankelijk te maken en het publieke debat aan te gaan, wil De Heij bijdragen aan een transparanter, zorgvuldiger en kennisgedreven stikstofbeleid. De kernboodschap is helder: alleen door ammoniakgedrag in de praktijk echt te begrijpen en beleid te baseren op robuuste data, vinden we effectieve en eerlijke oplossingen voor de stikstofcrisis.

Discussion about this episode